Vaag hangende tranen, ze slikken niet weg. Vage misselijkheid, te vaag om toe te laten.
Depressie klopt aan. Ik doe niet open. Telkens weer jou gezicht. De herkenning en vooral de ironie. Dat je zelf dood moest, terwijl je dat niet wilde. Terwijl je zelf leven moest, terwijl je niet kiezen kon. Al die regels. Heus het is goed. En verstandig en beschermend en alles nog meer. Hoe kan het dat dat stukje ziel wat zo weinig bestaansrecht heeft. Te vaak vertrapt, gebroken, verscheurd en tenslotte weggestopt. Hoe kan het dat dat stukje ziel de grootste emoties loslaat. Alsof dat dan de kern zou zijn. Het ware, het echt. Wie je ook al weer bent. Zij klopt aan in disguise. Maar telkens weer herkenbaar. Omdat het de waarheid is. Omdat het niet mag. Omdat ze dat niet snapt. En wegkwijnt onder het vechten voor de realiteit. Onder het vallen en altijd weer opstaan. Het heeft geen zin. Wanhopig stort ze zich in armen die ’s ochtends verdwenen zijn. In beelden van wat slechts controverse tot bedoeling had. Maar zij voelde en zij mist. Myst.
Oh jeetje wat herkenbaar dit. Die eerste zin vooral, zo treffend…